maandag 11 november 2019

Angst

Sluit de luiken zwijg de 
monden dicht in stilte 
bijt de tanden op elkaar

angst

ruik het zweet verkramp 
de vingers kraak de tanden 
knars de nagels breek de 
tenen

angst
angst

in de kelder de ratten langs 
ladders beneden naar 
boven uit riolen de stank 
zwart de stront stinkt de 
schimmel kronkelt dwars 
door alles en overal heen

angst 
angst 

onder de wolken de donder 
grolt het monster geslopen 
tussen de spleten de kieren 
van de ramen de deuren de 
luiken houden de adem in stil 
we ademen amper en enkel 
door de neus we staren naar 
een 
enkel
punt 

bevroren
angst

we horen ze komen
en
ze komen 

dichterbij
ons 
en

angst

tranen branden
rond de adem 

we horen hoe
dichtbij

de adem stokt
stilt

angst

Hij is er
Hij is aanwezig


vrijdag 26 april 2019

Adem

Haar hakken weergalmen door de nacht. Haar benen werpen slanke schaduwen over de natte kasseien. Onder het toeziend oog van de straatlantaarn houdt ze halt. Ze wacht.

Even verder komt hij de trap af, de treden kraken. Hij recht zijn kraag, zijn standaard regenjas en strijkt ingebeelde plooien glad. Nog vijf minuten. Net op tijd wellicht. Netjes.

Haar benen zien er goed uit, vindt ze zelf. Ze zijn zacht, stevig zacht. Ze denkt aan zijn handen en bijt op haar lip. Ze voelt zijn vingers, de rand van zijn nagels. Hij heeft mooie nagels.

Hij sluit kordaat de deur, draait zijn sleutelbos rond de vingers en schuift ze in zijn zak. 

Vier minuten, in zijn onderbuik stijgt de spanning.

Ze kijkt om zich heen, betrapt door niemand. Ze hoort zijn stap naderen, een stevige tred. Ze denkt aan haar luie zetel, haar diepe kussens, een wijde broek, zijn grijze slobbertrui, een hand op haar warme buik. Zou ze niet beter terug gaan? Binnen is het stil. Achter de blinden is er jazz.

Hij ziet haar staan. Daar onder de straatlantaarn. Rode hakken, uiteraard. Haar benen leiden hem naar haar lippen en haar onschuldig groene ogen. Boven hen de maan.

Ze ziet hem, kijkt door hem heen met brandend verlangen, ze voelt zijn handen - nu al. Voelt ze hoe zijn handen, hij... hoe hij... 

Nog drie minuten. Hij versnelt zijn stap.

Achter een hoek en gesloten deuren glijdt een tong in een mond, versmelten lippen en speeksel, sterft de laatste noot van een verloren saxofoon op een vochtig plafond. Onder de brug spuugt een zigeuner op de grond. Vingers vinden elkaar, verstrengelen. Misschien Coltrane. Misschien.

Ze zucht. Hij loopt.
Twee minuten.

Hij draait zijn hoofd om, voelt hoe haar blik hem in twee snijdt. Het topje van zijn lid streelt zijn sleutelbos. De prikkel is niet onaangenaam.

Hij kucht. Zij hoopt.
Nog twee minuten.
Staat de tijd stil?
Of enkel in gedachten?

Keert hij zich om, komt zij naar hem, reikt hij zijn hand, neemt zij hem aan, vinden vingers elkaar, lippen, samen, op adem, een zoen, trillend, slikken, een hand, van iemand, ergens, daar, warm, hongerig, zoekend, meer.

Een minuut. 
Zij, de maan, een afspraak en in de verte de trein. Hij komt.

dinsdag 5 maart 2019

Tien keer dertig

Een.

Een steek doorboort zijn hand. 
Het mes ijskoud verankert zijn hand aan het biljartlaken. 
Groen vilt wordt bruin rood. 
Nog tart hij zijn woeste blik. 
Want ze was het waard.

Twee.

Ze twijfelt.
Haar ogen zoeken houvast, vinden de zijne. Bedelen. Ze krijgt zijn Cha-Cha.
Ze heeft gewonnen. Hij krijgt haar sapje. Ze vond het niet lekker.
Ze lacht nog even.

Drie.

De koude nagelt hem aan de grond.
Roerloos. Stil.
Hij is moe. Uitgeteld.
Door de mist, twee lichten. Ze naderen.
Hij heft zijn hand. Gaat zitten. Uitgeput.
Fluistert, stop.
Stop.

Vier.

‘Als je nu naar me kijkt, ga ik dood,’ zei ze. Hij zweeg.
Hij keek op, zag nog de wanhoop in haar ogen.
En hoe ze geruisloos in elkaar stuikte.

Vijf.

Het meesje hupt door de sneeuw, zoekt wat, vindt niets.
Het hupt verder, stopt, strekt de vleugels.
Tussen sjaal en muts volgen zijn ogen het trage sluipen van de kat.

Zes.

In de verte klinkt het schot. Hij schrikt op.
De knal galmt nog even na. 
Hij wacht op de stilte, staat op, gaat kijken aan het raam.
Alles volgens plan.

Zeven.

‘Houdt vol mannen! Blijven roeien!’ 
De dorst giert hen door de kelen. 
Spieren branden, barsten uit hun strak verbrande vel.
De schat boeit hen al lang niet meer.
Land. Eindelijk.

Acht.

Het mannetje wenkte hem. Het droeg een gek hoedje met een pluim.
Het lachte hem toe. Hij moest het volgen. 
Drie goudstukken moest hij betalen.
De regenboog bleek eindeloos mooi.

Negen.

Stof dwarrelt op zijn pantoffels. 
Zou hij een stap achteruitzetten, hij maakte halve manen van houtskool.
Zij ziet het, houdt haar adem in.
Z’n vinger veegt haar schaduw tot sleutelbeen.

Tien.

Haar voet kraakt schelpjes plat 
in de branding van de zee 
speelt schuim haasje-over met haar tenen.
Zand genesteld in haar natte haren 
gekruld op haar schouders 
kijk ik toe.



zondag 3 maart 2019

Wegzwijgers

Ze schuiven aan
langs de weg
de baan
en mist en nevel

Ze volgen
spoorloos
glijden gaande

Zij zijn de weg
kwijten zich in naamloosheid
en regen

De stilte gaat hen voor
De leegte achterna

zaterdag 2 februari 2019

KONGO 2015

1
Komt een mager blinkend oud heertje in oversized zwart kostuum de wachtruimte binnengesloft. Cliniques SNCC te Kalemie, Democratische Republiek Congo. In een hoekje staat een televisietoestel luid plaatselijke dansmuziek de ruimte in te blazen. Wellicht een SBR.

Heertje meneertje draagt een iets te loszittende zwarte nepslangenlederen hoed, de rand net boven een grote aluminium bril. Hij zet zich op een witte plastic tuinstoel, Jesus Saves, wijdbeens, met links van hem een administratief languit onderuitgezakte medewerker, rechts een gepensioneerde eettafel met daarop wat stof, een lege kruik en een afstandsbediening.

Terwijl ik wat vergeelde posters ter preventie van malaria bestudeer, staat heertje op, neemt de afstandsbediening van tafel en sloft onverstoord traag de wachtzaal door, recht naar het televisietoestel. In zijn sleepbewegingen zakt hij wat door zijn knieen, wiegt op een artritisch ritme licht heen en weer en houdt daarbij standvastig cool zijn kin omhoog en zijn mond in een trotse strakke streep.

Dit is zijn afstandbediening. 

De TV staat aan de andere kant van de wachtzaal. Hij komt bij het ding aan, houdt de afstandbediening tegen het toestel en zet het volume stiller. Hij draait zich om, sloft terug naar zijn witte tuinstoel en ploft zich genoegzaam neer. 

Zijn zwarte nepslangenlederen hoed gaf geen krimp.

2
Het onthaal bij Clinique Universitaires de Kalemie was hartelijk, de rondleiding enthousiast. Monsieur Kalembe, Medecin Directeur, komt me nog eens bedanken voor het bezoek aan zijn ziekenhuis. Het is inderdaad niet iedere dag dat iemand uit Antwepen naar tweedehands radiologieapparatuur komt kijken of de sfeer in broeierig donkere zespersoonskamers komt opsnuiven. 

Het was een eer, zei hij. Un honeur. Vraiment.

Monsieur Kalembe, Medecin Directeur vindt het wel jammer dat Bill niet mee was gekomen, want dat hij daar uiteindelijk toch altijd zijn facturen naar stuurde. Hij had namelijk nog een vraag voor Bill. 

Monsieur Bill de Bills@cigna.com, non?

Hij grijnst zijn twee lege tanden hoopvol bloot.

De zon straalde op de houten bankjes, hun schaduw afgetekend op het blinkend roodgeschilderde beton. In het gras huppelt een vogeltje. 'Vraagt u het mij maar, Monsieur Kalembe,’ glimlach ik. 

3
Ik had de verantwoordijke HR van de Monusco in Bukavu verteld dat mijn moeder in Kamina geboren was en dat ik blij was dat mijn vlucht van Kalemie naar Lubumbashi daar een tussenstop maakte. Ik was namelijk de eerste familiale postkoloniale telg in bijna zestig jaar, die in Kamina voet zou zetten. Het stiekem langverwachte en heimelijk ingeplande hoogtepunt van mijn missie in Congo.

Ik had geluk, zei ze, ze kende de verantwoordelijke van de basis vrij goed en ze ging eens polsen of ik niet snel even richting stad kon gereden worden. Hier had ik dus op gehoopt. 

De tussenlanding en laden en lossen zou weliswaar maar een goed uur duren, maar kom. Mooi meegenomen, zo even op en af in een witte UN jeep. Haren in de wind. De kauwgom fantaseerde ik er gemakshalve bij.

De luchthaven van Kamina blijkt eigenlijk de luchthaven van de legerbasis van Kamina te zijn, op 37km van de stad. Dat wordt dus een krappe missie want op de lokale wegen ligt de maximaal haalbare snelheid ver onder de 37km/u. 

Hoewel ik altijd wel vragende partij ben naar gierende U-turns in witte UN jeeps, liefst op een hobbelige zandweg bij het binnenrijden van de familiale bakermat, al dan niet met een vintage kalasjnikov op de achterbank, Peuple Kaminois, je vous salue - lijkt me in dit geval 74km/u halen, schier onmogelijk. 

Ik berg de droom tussen hoop en fantasie op en trek mijn das recht. Nina Ricci. La cravatte de papy.

Goed, onze vlucht stijgt dus op in Kalemie en verloopt onnoemenswaardig normaal. Na een uurtje begint de Noorse piloot aan onze landing en overvliegt eindeloos verre groene vlaktes, links en rechts uitgestrekt tot de horizon, en wellicht ver daar voorbij. Het kriebelt toch een beetje. Uit het raampje zie ik geen stad, enkel de groene wereldbol tot plots de landingsbaan.

Peuple Kaminois, je vous salue, denk ik dan maar, en ik neem een foto terwijl ik van het vliegtuig stap. Op de tarmak wijst men mij er onpersoolijk op dat ik me op een legerbasis bevind en dat het strikt verboden is foto's te nemen. 'Op straffe van...?' denk ik, maar houd de gedachte opgeborgen.

We worden de transitzone binnengeleid en ik spreek een sympathiek ogende dame aan. Binnen, zegt ze, mag ik foto's nemen. Zoveel ik wil. 

37km van deze witblauwe bunker, stichtten Paul M de Groote en Gilberte Verhaert een gezinnetje. 

Binnen het half uur ben ik hier weg.


Ciao papy.

zondag 27 januari 2019

Zondag

het ziet er niet
naar uit
dat het weer
zal beteren

dat het weer
integendeel
zal blijven
regenen

Mane Ketel

Ik pluk je
met een kusje
uit de dons


Kom maar, kom
je koffie staat klaar


Je komt naar beneden
De slaap in je ogen
weggewreven


Zonder snuifjes suiker
zonder wolkjes melk en
zonder pardon 


zwart
alles zwart


voor je ogen
van de trap 


naar beneden
kwam en bleef 

liggen

de sterren tegemoet


te moe
nog 

voor de dag
begon