Dexter is bloot. Hij is niet echt groot en opent zijn ogen naar de lucht en de lucht is blauw. Hij ziet dat de zon schijnt en het gras is groen. Dexter heeft net een dutje gedaan onder de perelaar.
Tegen
de stam rust zijn hoofd en een beetje rug. Al eeuwen lang plooit hij zo zijn
armen achter zich en voelt de vertrouwde schors in zijn handen. De malse grasvlakte
rond hem heen en tot de horizon de stilte. In de derde perelaar fluit de
nachtegaal.
Er
zijn geen huizen, geen vliegtuigen, geen kalenders, geen kinderen, geen muziek,
geen musea. Er is alleen Dexter, drie perelaars en het heldergroene landschap
rond hem heen en tot de horizon de stilte, de nachtegaal en de eeuwigheid.
Dexter
wandelt soms wat rond, maar nooit heel ver. Dat hoeft ook niet. Gewoon wat
wandelen tot het heuveltje. En dan weer terug een peer eten. Wanneer hij stapt,
vindt hij het fijn zijn tenen te spreiden. Dan kietelt het gras.
Ver
weg aan de horizon scheidt een lange witte lijn het blauw van het groen. Dat is
altijd zo geweest. Wanneer Dexter de heuvel af en naar de lijn toe wil
wandelen, verdwijnen achter hem telkens de drie perelaars en zijn er geen peren
meer.
Op
het heuveltje gaat Dexter op de tippen van zijn tenen staan en wipt even op en
neer. Meestal zit hij onder de perelaar. 's Nachts slaapt hij onder de sterren.
In
de derde perelaar fluit de nachtegaal. Dexter kijkt naar hem om en aan een tak
hangt een zwart-witte schoudertas van Sunair. Die hing daar nog nooit. Dexter kruipt
recht. De tas is leeg. De nachtegaal schudt haar veren en kijkt naar Dexter en
de lege tas. Dexter kijkt naar de nachtegaal en vult de tas met peren.
Tussen
blauwe viooltjes en klaprozen wandelt Dexter de witte lijn tegemoet aan de
horizon met een schoudertas vol peren. In de verte zingt de nachtegaal.
De
witte lijn wordt een band en dan een muur en is glad en koud. Niet het minste
scheurtje. Als Dexter zich helemaal strekt, voelt hij met de toppen van zijn
vingers hoe de bovenkant van de muur afgerond is.
De zon zakt stilaan weg. De manen zijn al zichtbaar. Als Dexter honger heeft, eet hij een peer. Als hij dorst heeft, legt hij zijn hoofd achterover. Dan doet hij zijn mond open en begint het te regenen.
De zon zakt stilaan weg. De manen zijn al zichtbaar. Als Dexter honger heeft, eet hij een peer. Als hij dorst heeft, legt hij zijn hoofd achterover. Dan doet hij zijn mond open en begint het te regenen.
Dexter
volgt de muur eindeloos lang. Links ziet hij onveranderbaar op het zelfde
centrale punt van de horizon drie kleine perelaars. Hij voelt hun vertrouwde
schors in zijn vel wanneer hij het kleine luikje ziet. Dexter stapt verder tot
hij opnieuw het kleine luikje ziet. Dexter blijft stappen en ziet opnieuw
hetzelfde kleine luikje. Dexter stopt met stappen en kijkt naar het kleine
luikje. Het luikje staat op een kier.
Dexter
doet het luikje open. Zijn neus past er net door. Hij ruikt nootmuskaat en
abrikozen. Hij haalt zijn neus uit het luikje en kijkt er met één oog door. Hij
ziet niets dan wit. Hij steekt twee maal drie vingers door het luikje en
probeert de opening wat breder te maken. De randen plooien mee en de opening
wordt groter.
Dexter
krijgt zijn hoofd net niet helemaal door de opening. Hij duwt harder, maar de
muur geeft geen duimbreed meer toe. En toch. Zijn oren steken wat te veel uit
en breken van zijn hoofd. Zijn schouders plooien naar binnen, pletten haast
zijn ribben en als een inktvis glijdt hij met zijn tas vol peren door het
luikje de witte nevel in. Hij trekt de opening naar beneden, raapt zijn oren op
en hangt ze links en rechts weer op de juiste plaats.
De
nevel klaart op en voor hem staat een diertje. Het heeft zes heel korte
pootjes, een chocoladebruine vacht en een klein lief rond kopje met daarin twee
witte pretoogjes. Het diertje kruipt lagnzaam naar Dexter toe en klimt zonder
zich iets van de zwaartekracht aan te trekken helemaal naar boven. Daarbij
geeft het Dexter een lekje op de wang. Het zet zich op zijn schouder en legt
zijn zachte frisse staart in de Dexter's nek.
Samen
kijken ze naar al de verschillende struiken en bomen die zich kriskras door het
landschap hebben genesteld en hen lijken toe te wuiven. De struiken dragen
witte bloemen, de bomen roze. De zon straalt en het gras is groen. Van de
witte muur geen spoor. Dexter en het diertje wandelen over het warme malse
gras en nestelen zich in een struik van schuim in het zonnetje. Dexter doet een
dutje. Het diertje springt van zijn schouder en huppelt weg.
Als
Dexter wakker wordt, strelen de zonnestralen nog steeds zijn gelaat. Voor hem
liggen wat noten klaar. Wat verderop ziet Dexter een groepje van drie
notelaars. Dexter eet een paar noten en aait het diertje over het hoofd. Het
diertje glimlacht en huppelt weer weg. Een paars en geel gevederde vogel fluit
zijn lied.
Dexter
laat zijn tas met peren liggen en wandelt onder de blauwe lucht. In een helder
kabbelend beekje ziet hij zes zilverkleurige visjes keuvelen. Ze zeggen elkaar
hartelijk gedag en één van hen springt uit het water in de open mond van
Dexter. Het visje heeft geen graten, is lekker mals en glipt nadien uit
Dexter's anus terug het beekje in.
Geamuseerd
verkent Dexter zijn nieuwe wereld. Ook hier zijn er heuveltjes. Dexter slaapt
onder een nieuw sterrenstelsel. Een grote roestbruine planeet hangt gewichtloos
pal boven een groepje notenbomen. Nacht na nacht schuift de planeet een beetje
meer naar links.
Telkens
Dexter ontwaakt ligt er een hoopje noten voor hem klaar en ziet hij nog net hoe
het diertje weghuppelt. De zon verwarmt zijn blote buik en de bladeren ritselen
hem vriendelijk goedemorgen. Dexter kruipt recht en wandelt naar een heuveltje
om er op de top op de tippen van zijn tenen even op en neer te wippen. Aan de
horizon scheidt een zwarte band het malse groen van het heldere blauw.
Wanneer
na duizend nachten de planeet weer pal boven het groepje notelaars is komen te
staan, komt de geur van nootmuskaat en abrikozen aangewaaid. Dexter opent zijn
ogen en kijkt recht in de witte ogen van het diertje. Dexter staat op, plukt
een roze bloem en wandelt altijd rechtdoor. De bomen en struiken wuiven en de
vogeltjes fluiten. Het zonnetje schijnt.
De
zwarte strook groeit en wordt zwarter naarmate hij dichterbij komt. Het diertje
is hem gevolgd en keert zich om en huppelt weg, zigzaggend over het glooiende
landschap.
Een
metershoge wirwar van zwarte takken en doornen en bladeren torent dreigend hoog
boven Dexter uit. De begroeiing is zo dicht dat er geen licht of wind door kan.
Dexter voelt aan de takken en doornen en bladeren en deze zijn hard en koud. Hij
trekt zijn hand terug en wandelt langs deze eindeloze wand. Hij legt zijn hoofd
achterover, opent zijn mond en lest zijn dorst aan de regen.
Hij
voelt het warme malse gras tussen zijn tenen en zijn neus vangt een vleugje nootmuskaat
en abrikozen. Dexter stapt verder. Rechts zwart, links groen, boven blauw. Ver
weg en onveranderbaar op hetzelfde centrale punt van de horizon het groepje
notelaars. Dexter ruikt opnieuw de geur, stopt met stappen en komt met zijn
neus tot vlak aan de wand van zwarte takken en doornen en bladeren. Door een
piepklein gaatje kietelt nootmuskaat en abrikozen hem in de neus.
Voorzichtig
steekt hij zijn wijsvingers in het gaatje en probeert het gaatje groter te
maken. De takken buigen een beetje mee en uiteindelijk lukt het hem om met zijn
beide handen een opening te maken. Zijn handen bloeden. Hij wil kijken of hij
door het gat iets kan zien, maar voelt enkel koude. Meer wordt hij niet gewaar.
Dexter
duwt zijn hoofd door de nauwe opening en voelt hoe daarbij de takken en doornen
dwars door zijn huid over zijn schedel schrapen, aan zijn haren trekken en zijn
oren aan flarden rijten. Hij wringt zich verder door het gat terwijl als
roestige nagels de koude takken en doornen zijn vel openscheuren en hele repen
vlees uit zijn armen en benen rijten. Hij bloedt uit zijn rug, zijn buik, zijn billen
en houdt zijn broze roze bloem stevig vast. Doorheen de geur van zijn eigen
zweet groeten nootmuskaat en abrikozen.
Dexter
staat recht en achter hem ritselen frisgroene lindebomen in een zacht briesje.
Zijn huid is zacht en zuiver. Hij staat bovenop een heuvel in zacht mals gras en
op de tippen van zijn tenen wipt hij even op en neer.
In
de verte kijken grijsblauwe bergen neer over een riviertje dat zich met wat
zijtakken tussen de heuvels heeft gedrapeerd en daar blinkend goed genesteld
ligt. Hij ziet hoge bomen in donkergroen en kleine bomen in lichtgroen, struiken
met gele vruchten en bloemen - overal bloemen in de meest uiteenlopende
kleuren, kriskras verspreid of in bosjes bij elkaar te genieten van de zon.
Dexter
wandelt de heuvel af en van uit een bontgekleurd bloemenbos kijken twee oogjes
hem aan. Dan kijken vier oogjes hem aan. Dan acht. Tien. Veertien. Twintig. Tot
plots heel het bloemenbos tegelijk de lucht in vliegt en er een boeket van
kleine vogeltjes begint te dartelen en te kwetteren. Ze fladderen rond Dexter
en strijken één voor één op zijn schouders neer en planten hun klauwtjes
lieflijk in zijn vel. Een vogeltje met een gele kuif geeft het signaal op te
stijgen en voor hij het goed en wel beseft vliegt Dexter over de groene valleien
van zijn mooie nieuwe wereld.
Op
de begane grond kijken eekhoorntjes en reeën speels naar het vreemd figuur dat zonder
pels of veren door de blauwe lucht wordt gevlogen. Dexter landt zacht bij de
rivier en bedankt beleefd voor de vlucht. De vogels buigen hun kopje. Graag
gedaan.
Dexter
geniet van het warme zachte malse gras dat onder zijn voeten telkens wat meer
lijkt mee te veren. Hij volgt de rivier stroomopwaarts en glimlacht zo zijn weg
langs fruitbomen en olijfbomen en een gladde blauwe rots waarop een tweekoppig
reptiel ongestoord geel ligt te wezen.
De
rivier duwt haar oevers wat verder uit elkaar en krijgt van het gras de ruimte
om haar waterval op te vangen. Dexter stapt het lauwe water in en zwemt een
rondje op zijn rug. Hij blijft even drijven en geniet van het lauwe water en de
warme zon. Dan duikt hij onder, voelt het zachte water zijn lippen strelen en
neemt een heerlijk zoete slok. Onder hem kijken oranje goudvisjes geamuseerd
toe. Op de oever kwaakt een helgroene kikker.
Hij
zwemt terug naar de oever waar zijn roze bloem op hem wacht. Hij gaat languit
op zijn rug liggen, glimlacht tussen de madeliefjes naar de zon en doet een
dutje. De warme wind en de strelende zon drogen zijn natte vel.
Wanneer
Dexter wakker wordt, ziet hij haar naakte rug. Ze leunt op haar goudbruin
gestrekte armen en zit rechts aan zijn zijde in het gras. Haar benen liggen
languit over elkaar, maar die ziet Dexter niet. Ze beweegt wat met haar tenen.
Op haar knie kijkt een wit vlindertje naar de rivier. Naast haar wiegt wat riet
rustig heen en weer. De helgroene kikker kwaakt naar de gele eend die als enig
teken van aanwezigheid haar donzen vleugels strijkt.
Ze
heet Sushi. Ze draait haar hoofd en glimlacht met haar lichtgroene ogen. Over
het gras vol madeliefjes wuift de wind een lokje haar over haar volle rozerode
lippen. Speels streelt ze haar zachte haar terug achter haar oor. Onder haar
bovenarm de ronding van haar linkerborst.
Dexter
kent geen talen. Hij heeft nooit gesproken. Dat hoefde ook niet. Hij produceert
een begroetingsgegrom. Sushi fronst haar fijne wenkbrauwen, trekt haar neus op,
en beantwoordt zijn groet met een diepe ademstoot en lacht haar witte tanden
bloot. Ze veert recht.
Dexter
kijkt hoe onder haar blote billen haar benen haar lichaam richting rivier
leiden. Ze plonst een paar passen in het water, draait zich om en wenkt Dexter
te komen. Dexter kijkt naar de waterlijn net onder haar navel en ziet hoe Sushi
in het water wordt weerspiegeld. Hij gromt, wuift iets terug en gaat
opnieuw liggen. Sushi fronst en zwemt in trage sierlijke slagen naar de
waterval. Ze laat het lauwe water op haar naakte lichaam klateren. Als ze even
later terugzwemt naar de oever, merkt ze dat Dexter verdwenen is. Ze gaat
liggen waar hij lag. Met een roze bloem streelt ze haar ribben tot net onder
haar borsten.
's
Nachts zweeft boven de bergen een roodoranje planeet met een hele hoop ringen
en naast die planeet hangt een andere planeet, helblauw. Dexter kijkt naar de
miljoenen sterren, de galactische nevels en het koppel manen en valt in slaap
onder zijn nieuw sterrenstelsel
Dexter
wandelt tijdloos rond over het groene malse gras onder de blauwe lucht tussen
de witte viooltjes in het zonnetje. Als hij honger heeft plukt hij fruit en als
hij dorst heeft, legt hij zijn hoofd achterover. Dan doet hij zijn mond open en
begint het te regenen.
Op
de top van een heuveltje wipt hij in het zonnetje op de tippen van zijn tenen
even op en neer en ziet Sushi.
Dexter
denkt aan de waterlijn, haar navel en de weerspiegeling in de rivier en wandelt
naar haar toe. Ze glimlacht. Er hangt een druppeltje water aan haar neus.
Andere druppeltjes glijden zich een baantje over haar zachte buik naar beneden.
Ze staan neus aan neus.
Hij weet niet waarom maar hij likt over haar wang. Ze snuift haar neus op en
likt zijn schouder.
Vlindertjes fladderen rond
Dexter en Sushi. Onder een struik gluren twee witte pretoogjes. Een eekhoorn wuift
met zijn pluimstaart nieuwsgierig gedag.
Sushi drukt haar natte
borsten tegen zijn harde naakte haarloze lijf. Dexter voelt zijn onderbuik
branden en zij de hare. Ze bijt in zijn neus, hij bijt in haar arm. Oog in oog
en ze lachen luidop. Ze neemt een hap uit zijn kaak, hij een hap uit haar
zachte hals. Liefkozend kauwen ze, nootmuskaat en abrikozen. Ze verscheuren
zich. Ze voelen geen pijn. En verslinden elkaar met huid en haar.
Einde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten