woensdag 8 april 2015

Dexter en de Nachtegaal.



Dexter is bloot. Hij is niet echt groot en opent zijn ogen naar de lucht en de lucht is blauw. Hij ziet dat de zon schijnt en het gras is groen. Dexter heeft net een dutje gedaan onder de perelaar.

Tegen de stam rust zijn hoofd en een beetje rug. Al eeuwen lang plooit hij zo zijn armen achter zich en voelt de vertrouwde schors in zijn handen. De malse grasvlakte rond hem heen en tot de horizon de stilte. In de derde perelaar fluit de nachtegaal.

Er zijn geen huizen, geen vliegtuigen, geen kalenders, geen kinderen, geen muziek, geen musea. Er is alleen Dexter, drie perelaars en het heldergroene landschap rond hem heen en tot de horizon de stilte, de nachtegaal en de eeuwigheid.

Dexter wandelt soms wat rond, maar nooit heel ver. Dat hoeft ook niet. Gewoon wat wandelen tot het heuveltje. En dan weer terug een peer eten. Wanneer hij stapt, vindt hij het fijn zijn tenen te spreiden. Dan kietelt het gras.

Ver weg aan de horizon scheidt een lange witte lijn het blauw van het groen. Dat is altijd zo geweest. Wanneer Dexter de heuvel af en naar de lijn toe wil wandelen, verdwijnen achter hem telkens de drie perelaars en zijn er geen peren meer.

Op het heuveltje gaat Dexter op de tippen van zijn tenen staan en wipt even op en neer. Meestal zit hij onder de perelaar. 's Nachts slaapt hij onder de sterren.

In de derde perelaar fluit de nachtegaal. Dexter kijkt naar hem om en aan een tak hangt een zwart-witte schoudertas van Sunair. Die hing daar nog nooit. Dexter kruipt recht. De tas is leeg. De nachtegaal schudt haar veren en kijkt naar Dexter en de lege tas. Dexter kijkt naar de nachtegaal en vult de tas met peren.

Tussen blauwe viooltjes en klaprozen wandelt Dexter de witte lijn tegemoet aan de horizon met een schoudertas vol peren. In de verte zingt de nachtegaal.

De witte lijn wordt een band en dan een muur en is glad en koud. Niet het minste scheurtje. Als Dexter zich helemaal strekt, voelt hij met de toppen van zijn vingers hoe de bovenkant van de muur afgerond is.

De zon zakt stilaan weg. De manen zijn al zichtbaar. Als Dexter honger heeft, eet hij een peer. Als hij dorst heeft, legt hij zijn hoofd achterover. Dan doet hij zijn mond open en begint het te regenen.

Dexter volgt de muur eindeloos lang. Links ziet hij onveranderbaar op het zelfde centrale punt van de horizon drie kleine perelaars. Hij voelt hun vertrouwde schors in zijn vel wanneer hij het kleine luikje ziet. Dexter stapt verder tot hij opnieuw het kleine luikje ziet. Dexter blijft stappen en ziet opnieuw hetzelfde kleine luikje. Dexter stopt met stappen en kijkt naar het kleine luikje. Het luikje staat op een kier.

Dexter doet het luikje open. Zijn neus past er net door. Hij ruikt nootmuskaat en abrikozen. Hij haalt zijn neus uit het luikje en kijkt er met één oog door. Hij ziet niets dan wit. Hij steekt twee maal drie vingers door het luikje en probeert de opening wat breder te maken. De randen plooien mee en de opening wordt groter.

Dexter krijgt zijn hoofd net niet helemaal door de opening. Hij duwt harder, maar de muur geeft geen duimbreed meer toe. En toch. Zijn oren steken wat te veel uit en breken van zijn hoofd. Zijn schouders plooien naar binnen, pletten haast zijn ribben en als een inktvis glijdt hij met zijn tas vol peren door het luikje de witte nevel in. Hij trekt de opening naar beneden, raapt zijn oren op en hangt ze links en rechts weer op de juiste plaats.   

De nevel klaart op en voor hem staat een diertje. Het heeft zes heel korte pootjes, een chocoladebruine vacht en een klein lief rond kopje met daarin twee witte pretoogjes. Het diertje kruipt lagnzaam naar Dexter toe en klimt zonder zich iets van de zwaartekracht aan te trekken helemaal naar boven. Daarbij geeft het Dexter een lekje op de wang. Het zet zich op zijn schouder en legt zijn zachte frisse staart in de Dexter's nek.

Samen kijken ze naar al de verschillende struiken en bomen die zich kriskras door het landschap hebben genesteld en hen lijken toe te wuiven. De struiken dragen witte bloemen, de bomen roze. De zon straalt en het gras is groen. Van de witte muur geen spoor. Dexter en het diertje wandelen over het warme malse gras en nestelen zich in een struik van schuim in het zonnetje. Dexter doet een dutje. Het diertje springt van zijn schouder en huppelt weg.

Als Dexter wakker wordt, strelen de zonnestralen nog steeds zijn gelaat. Voor hem liggen wat noten klaar. Wat verderop ziet Dexter een groepje van drie notelaars. Dexter eet een paar noten en aait het diertje over het hoofd. Het diertje glimlacht en huppelt weer weg. Een paars en geel gevederde vogel fluit zijn lied.

Dexter laat zijn tas met peren liggen en wandelt onder de blauwe lucht. In een helder kabbelend beekje ziet hij zes zilverkleurige visjes keuvelen. Ze zeggen elkaar hartelijk gedag en één van hen springt uit het water in de open mond van Dexter. Het visje heeft geen graten, is lekker mals en glipt nadien uit Dexter's anus terug het beekje in.

Geamuseerd verkent Dexter zijn nieuwe wereld. Ook hier zijn er heuveltjes. Dexter slaapt onder een nieuw sterrenstelsel. Een grote roestbruine planeet hangt gewichtloos pal boven een groepje notenbomen. Nacht na nacht schuift de planeet een beetje meer naar links.

Telkens Dexter ontwaakt ligt er een hoopje noten voor hem klaar en ziet hij nog net hoe het diertje weghuppelt. De zon verwarmt zijn blote buik en de bladeren ritselen hem vriendelijk goedemorgen. Dexter kruipt recht en wandelt naar een heuveltje om er op de top op de tippen van zijn tenen even op en neer te wippen. Aan de horizon scheidt een zwarte band het malse groen van het heldere blauw.

Wanneer na duizend nachten de planeet weer pal boven het groepje notelaars is komen te staan, komt de geur van nootmuskaat en abrikozen aangewaaid. Dexter opent zijn ogen en kijkt recht in de witte ogen van het diertje. Dexter staat op, plukt een roze bloem en wandelt altijd rechtdoor. De bomen en struiken wuiven en de vogeltjes fluiten. Het zonnetje schijnt.

De zwarte strook groeit en wordt zwarter naarmate hij dichterbij komt. Het diertje is hem gevolgd en keert zich om en huppelt weg, zigzaggend over het glooiende landschap.

Een metershoge wirwar van zwarte takken en doornen en bladeren torent dreigend hoog boven Dexter uit. De begroeiing is zo dicht dat er geen licht of wind door kan. Dexter voelt aan de takken en doornen en bladeren en deze zijn hard en koud. Hij trekt zijn hand terug en wandelt langs deze eindeloze wand. Hij legt zijn hoofd achterover, opent zijn mond en lest zijn dorst aan de regen.

Hij voelt het warme malse gras tussen zijn tenen en zijn neus vangt een vleugje nootmuskaat en abrikozen. Dexter stapt verder. Rechts zwart, links groen, boven blauw. Ver weg en onveranderbaar op hetzelfde centrale punt van de horizon het groepje notelaars. Dexter ruikt opnieuw de geur, stopt met stappen en komt met zijn neus tot vlak aan de wand van zwarte takken en doornen en bladeren. Door een piepklein gaatje kietelt nootmuskaat en abrikozen hem in de neus. 

Voorzichtig steekt hij zijn wijsvingers in het gaatje en probeert het gaatje groter te maken. De takken buigen een beetje mee en uiteindelijk lukt het hem om met zijn beide handen een opening te maken. Zijn handen bloeden. Hij wil kijken of hij door het gat iets kan zien, maar voelt enkel koude. Meer wordt hij niet gewaar.

Dexter duwt zijn hoofd door de nauwe opening en voelt hoe daarbij de takken en doornen dwars door zijn huid over zijn schedel schrapen, aan zijn haren trekken en zijn oren aan flarden rijten. Hij wringt zich verder door het gat terwijl als roestige nagels de koude takken en doornen zijn vel openscheuren en hele repen vlees uit zijn armen en benen rijten. Hij bloedt uit zijn rug, zijn buik, zijn billen en houdt zijn broze roze bloem stevig vast. Doorheen de geur van zijn eigen zweet groeten nootmuskaat en abrikozen.

Dexter staat recht en achter hem ritselen frisgroene lindebomen in een zacht briesje. Zijn huid is zacht en zuiver. Hij staat bovenop een heuvel in zacht mals gras en op de tippen van zijn tenen wipt hij even op en neer.

In de verte kijken grijsblauwe bergen neer over een riviertje dat zich met wat zijtakken tussen de heuvels heeft gedrapeerd en daar blinkend goed genesteld ligt. Hij ziet hoge bomen in donkergroen en kleine bomen in lichtgroen, struiken met gele vruchten en bloemen - overal bloemen in de meest uiteenlopende kleuren, kriskras verspreid of in bosjes bij elkaar te genieten van de zon.

Dexter wandelt de heuvel af en van uit een bontgekleurd bloemenbos kijken twee oogjes hem aan. Dan kijken vier oogjes hem aan. Dan acht. Tien. Veertien. Twintig. Tot plots heel het bloemenbos tegelijk de lucht in vliegt en er een boeket van kleine vogeltjes begint te dartelen en te kwetteren. Ze fladderen rond Dexter en strijken één voor één op zijn schouders neer en planten hun klauwtjes lieflijk in zijn vel. Een vogeltje met een gele kuif geeft het signaal op te stijgen en voor hij het goed en wel beseft vliegt Dexter over de groene valleien van zijn mooie nieuwe wereld.

Op de begane grond kijken eekhoorntjes en reeën speels naar het vreemd figuur dat zonder pels of veren door de blauwe lucht wordt gevlogen. Dexter landt zacht bij de rivier en bedankt beleefd voor de vlucht. De vogels buigen hun kopje. Graag gedaan.

Dexter geniet van het warme zachte malse gras dat onder zijn voeten telkens wat meer lijkt mee te veren. Hij volgt de rivier stroomopwaarts en glimlacht zo zijn weg langs fruitbomen en olijfbomen en een gladde blauwe rots waarop een tweekoppig reptiel ongestoord geel ligt te wezen.

De rivier duwt haar oevers wat verder uit elkaar en krijgt van het gras de ruimte om haar waterval op te vangen. Dexter stapt het lauwe water in en zwemt een rondje op zijn rug. Hij blijft even drijven en geniet van het lauwe water en de warme zon. Dan duikt hij onder, voelt het zachte water zijn lippen strelen en neemt een heerlijk zoete slok. Onder hem kijken oranje goudvisjes geamuseerd toe. Op de oever kwaakt een helgroene kikker.

Hij zwemt terug naar de oever waar zijn roze bloem op hem wacht. Hij gaat languit op zijn rug liggen, glimlacht tussen de madeliefjes naar de zon en doet een dutje. De warme wind en de strelende zon drogen zijn natte vel.

Wanneer Dexter wakker wordt, ziet hij haar naakte rug. Ze leunt op haar goudbruin gestrekte armen en zit rechts aan zijn zijde in het gras. Haar benen liggen languit over elkaar, maar die ziet Dexter niet. Ze beweegt wat met haar tenen. Op haar knie kijkt een wit vlindertje naar de rivier. Naast haar wiegt wat riet rustig heen en weer. De helgroene kikker kwaakt naar de gele eend die als enig teken van aanwezigheid haar donzen vleugels strijkt.

Ze heet Sushi. Ze draait haar hoofd en glimlacht met haar lichtgroene ogen. Over het gras vol madeliefjes wuift de wind een lokje haar over haar volle rozerode lippen. Speels streelt ze haar zachte haar terug achter haar oor. Onder haar bovenarm de ronding van haar linkerborst.

Dexter kent geen talen. Hij heeft nooit gesproken. Dat hoefde ook niet. Hij produceert een begroetingsgegrom. Sushi fronst haar fijne wenkbrauwen, trekt haar neus op, en beantwoordt zijn groet met een diepe ademstoot en lacht haar witte tanden bloot. Ze veert recht.

Dexter kijkt hoe onder haar blote billen haar benen haar lichaam richting rivier leiden. Ze plonst een paar passen in het water, draait zich om en wenkt Dexter te komen. Dexter kijkt naar de waterlijn net onder haar navel en ziet hoe Sushi in het water wordt weerspiegeld. Hij gromt, wuift iets terug en gaat opnieuw liggen. Sushi fronst en zwemt in trage sierlijke slagen naar de waterval. Ze laat het lauwe water op haar naakte lichaam klateren. Als ze even later terugzwemt naar de oever, merkt ze dat Dexter verdwenen is. Ze gaat liggen waar hij lag. Met een roze bloem streelt ze haar ribben tot net onder haar borsten.

's Nachts zweeft boven de bergen een roodoranje planeet met een hele hoop ringen en naast die planeet hangt een andere planeet, helblauw. Dexter kijkt naar de miljoenen sterren, de galactische nevels en het koppel manen en valt in slaap onder zijn nieuw sterrenstelsel

Dexter wandelt tijdloos rond over het groene malse gras onder de blauwe lucht tussen de witte viooltjes in het zonnetje. Als hij honger heeft plukt hij fruit en als hij dorst heeft, legt hij zijn hoofd achterover. Dan doet hij zijn mond open en begint het te regenen.

Op de top van een heuveltje wipt hij in het zonnetje op de tippen van zijn tenen even op en neer en ziet Sushi.

Dexter denkt aan de waterlijn, haar navel en de weerspiegeling in de rivier en wandelt naar haar toe. Ze glimlacht. Er hangt een druppeltje water aan haar neus. Andere druppeltjes glijden zich een baantje over haar zachte buik naar beneden.

Ze staan neus aan neus. Hij weet niet waarom maar hij likt over haar wang. Ze snuift haar neus op en likt zijn schouder.

Vlindertjes fladderen rond Dexter en Sushi. Onder een struik gluren twee witte pretoogjes. Een eekhoorn wuift met zijn pluimstaart nieuwsgierig gedag. 


Sushi drukt haar natte borsten tegen zijn harde naakte haarloze lijf. Dexter voelt zijn onderbuik branden en zij de hare. Ze bijt in zijn neus, hij bijt in haar arm. Oog in oog en ze lachen luidop. Ze neemt een hap uit zijn kaak, hij een hap uit haar zachte hals. Liefkozend kauwen ze, nootmuskaat en abrikozen. Ze verscheuren zich. Ze voelen geen pijn. En verslinden elkaar met huid en haar.



Einde.

Geen opmerkingen: