dinsdag 16 oktober 2007

En in Gent.

Ik was dus omstreeks half vijf in Gent aangekomen, alwaar ik aan het Sint Pietersstation Tram 1 nam richting centrum. Ik had geen idee van waar ik precies moest uitstappen en toen ik dat uiteindelijk deed heb ik - als echte vent natuurlijk - op instinct en oriëntatie de Vooruit gevonden, vervolgens de Boekentoren, dan de Plateaustraat en ten slotte te straat waar ik met haar had afgesproken. Zij was er nog niet, want we hadden pas om vijf uur afgesproken. Maar thuis had ik me staan vervelen, dus dacht ik, tja kan ik evengoed vroeger vertrekken en alvast wat door Gent kuieren. En dat heb ik, zoals u ongetwijfeld net heeft kunenn lezen, dan ook maar gedaan.

Bon, daar zaten we dan, voor het eerst nuchter en meteen die eerlijke, spontane gesprekken over Het Leven Zoals Het Is – Onszelf. Het plan om quiche te gaan eten werd na een halve fles rode wijn opgevolgd, en we begaven ons naar de Sint Pieters Nieuwstraat alwaar quicherie Thalia volzet bleek. Niet getreurd, ook in de Vooruit serveert men eten, en quiche op de koop toe. Er was weliswaar slechts eentje over, met aubergines en zo, en die mocht ik dan hebben. Zij at spaghetti. Het kwartlitertje rode wijn was niet voortreffelijk, doch volstrekt consumeerbaar.

We aten en praatten. We rookten een sigaret aan de toog. Aan tafel mocht dat niet.

Ze vroeg me om hoe laat mijn laatste trein terug was. Dat was om vijf na elf, maar ik zei haar dat ik kon blijven overnachten bij Arthur, een vriend die in de Zebrastraat woonde, en of ze een plan had van Gent. Dat had ze niet. Maar Mappy.be zou soelaas brengen.

Terug op haar kot, werd er nog wat verder gebabbeld. Ik wilde een poging ondernemen de fles te ledigen, maar wist mijn enthousiasme dienaangaande wijselijk te temperen. Omstreeks elf uur, werden we beiden moe. En in de wetenschap dat ze in alle vroegte les had, stelde ik haar voor om mij buiten de sjotten, indien ze wilde gaan slapen. Dat deed ze.

Onderweg stuurde ik een bericht naar Arthur om te zeggen dat hij me kon verwachten. En de fles wijn in de hand, stapte ik neuriënd op Civil War van Guns n’ Roses, de vaart af. Ik stopte met neuriën toen na twee minuten mijn I-pod uitviel, wat mij evenwel niet belette mijn weg richting Zebrastraat te vervolgen, alwaar ik slechts vijf minuten later zou aankomen. De magnetische inkomkaart zou in de brievenbus zitten, maar waar de brievenbussen zich bevonden, werd hierbij niet gespecificeerd. Een eerste gevelonderzoek bracht geen antwoord, en de beveiligde poort bleef derhalve gesloten.

Arthur wakker bellen leek me de enige mogelijkheid, maar bood geen oplossing, daar hij onbereikbaar bleek en bleef. Toen iemand de poort binnenkwam, vroeg ik deze persoon mij mee binnen te laten, geen probleem. Ik stapte, de fles nog steeds stevig in de hand, richting inkom van het trendy appartementencomplex, vond de brievenbus, maar niet de magnetische inkomkaart. Ik belde aan, maar de stilte die volgde was even treffend als de donkerte achter de ramen. Arthur zelf was nog steeds onbereikbaar. Van mijn hart maakte ik een steen en belde haar dan maar op, om haar te vragen of ik – niet mijn schuld, echt – niet in haar zetel mocht slapen. En om mij in duizend bewoordingen te verontschuldigen dat ik haar had wakker gemaakt. Maar ook zij gaf niet thuis. En Arthur opnieuw, ook niet. Zij nog altijd niet. En Arthur ook niet.

Ik zette mij dus op een bankje, dronk een slokje wijn, rookte een sigaret, en belde opnieuw. Niemand.

Of ik binnensmonds dan wel luidop heb gevloekt, kan ik me niet meer precies herinneren. Ik stond op en stapte terug naar de poort, die van binnenuit met een code kon worden opengedaan. Een code die ik niet had. Ik klom voorzichtig tot halverwege, zette de fles wijn bovenop de poort, die daar wonderwel stabiel en stevig bleek te kunnen blijven staan, en klom de poort over. Ik klom terug halverwege, nam de fles wijn, en liet ze vallen. Ik herinner me dat ik toen luidop heb gevloekt.

Er zat dus niets anders op dan terug te stappen naar haar kot, en hoopte dat ze het niet erg zou vinden. Op het gelijkvloers brandde nog licht, daar woonde haar broer, die we na het eten gedag waren gaan zeggen. Ik belde aan, wachtte even, maar ze bleek reeds afgezakt richting dromenland. Ik drong niet aan en belde aan bij haar broer. Verbaasd, maar toch lichtelijk geamuseerd liet hij me binnen en bood me een zetel en slaapzak aan. Er zat nog een vriend van hem, die we eerder op de avond ook hadden gezien, en die begon, met een fijne glimlach – hoe zou u zelf zijn – het één en het ander te vragen. Nieuwsgierigheid is geen ondeugd.

‘Of ik verliefd was’ vroeg hij. Haar broer lachte. Ik minder. ‘Pas op het is geen gemakkelijke’ vervolgde hij, waarop ik antwoordde dat me dat interessanter leek dan wél een gemakkelijke, en dat botsen op dezelfde golflengte hoegenaamd geen kwaad kan. ‘Daar zit iets in’ vonden beiden. Wat leek op een tweede sollicitatieronde, leek goed op gang te komen. De vriend vertrok huiswaarts, en haar broer en ik babbelden nog even voort.

De volgende ochtend berichtte zij me dat haar GSM op stil stond, dat het haar speet en ze vond het wel grappig dat ik alsnog bij haar broer was verzeild. Nuja, ik kon er de humor wel van inzien. Arthur blijkbaar ook, toen hij me wat later die ochtend belde om zich te verontschuldigen dat hij mij (en ik citeer) ‘compleet vergeten was’ toen hij bij zijn vriendin was blijven slapen. Hij lachte iets te uitbundig naar mijn zin.

Ik ben om 10u thuisgekomen, heb bij dit schrijven nog geen koffie gehad, maar dacht dat u, haar nieuwsgierige nicht, wel wilde weten wat er gisterenavond zoal gebeurd is.


*


Indien u wacht op een clou, die is er niet.

Geen opmerkingen: